Scheepswerven in het Westland
Het is nu nauwelijks voor te stellen, maar het transport in het Westland verliep tot 50 jaar terug hoofdzakelijk over het water. De wegen waren smal en slecht, en veel tuindersbedrijven waren niet eens per openbare weg bereikbaar. Het betekende dat schepen essentieel waren voor de economische ontwikkeling in het Westland. In de 19e eeuw werd dit vooral door beroepsschippers op zogenoemde ‘Westlanders’ gedaan, maar met de schaalvergroting in de tuinbouw gingen ook tuinders steeds meer hun eigen vervoer regelen, per tuindersschuit. Diverse veilingen die rond 1900 opgericht werden, kenden een klok waarbij de schuit dóór de veilingzaal werd gevaren.
De toename van het aantal schuiten zorgde voor extra vraag, en daardoor ontstonden kansen voor scheepsmakers en scheeps-onderhoudsbedrijven. Het Westland kende al een aantal oude werven uit de 18e eeuw, maar medio 19e eeuw was er een groei van het aantal zichtbaar, en bestaande werven groeiden fors. Dat liep ten einde in de crisisjaren (1930-1937). En later, met de groei van het wegtransport is deze sector feitelijk ten einde gekomen. Slechts 2 van de ongeveer 10 Westlandse scheepswerven hebben zich staande gehouden: de gebroeders Bol (voorheen Thijs van Waveren) in Monster en Van Zeijl in Honselersdijk.
In dit artikel trachten we een historisch beeld te geven van de scheepswerven die het Westland gekend heeft, waarbij ook aandacht is voor de typen schepen uit die tijd. Het is zeker nog geen volledig verhaal, en veel van de inhoud is geleend van andere schrijvers. Bedoeling was vooral om een overzicht te geven van dit historische stukje Westland. Mochten er mensen zijn die aanvullende informatie hebben van de beschreven werven, of nog andere werven kennen, dan vernemen we dat graag (mail naar agrion@hetnet.nl of bel 06-12985737). Ook andere oude foto’s zijn van harte welkom. Aan de hand van die extra informatie willen we dit artikel in het najaar van 2014 completeren.
De Westlander
Eind 19e eeuw deed de Westlander zijn intrede op de waterwegen, min of meer als opvolger van de ‘bok’. De Westlander kwam voor in een groot deel van Zuid-Holland en het zuidelijk deel van Noord-Holland. Dit scheepstype is omstreeks 1880 ontstaan bij de opkomst van de Westlandse glastuinbouw. Westlanders werden veel gebruikt voor het vervoer van tuinbouwproducten, kolen, mest en zand. Men kon ze ook aantreffen bij de Harwich-boot in Hoek van Holland. Daar werd de lading overgegeven. Veel Westlandse producten werden via Hoek van Holland naar Engeland verscheept, waar door de industriële revolutie grote vraag was naar vroege aardappelen en bessen. Maar ladingen bestonden ook uit bouwmaterialen, turf en pulp van de suikerfabrieken (voor de veehouderij).
Aanvankelijk werd de Westlander van hout gebouwd. Vanaf de jaren tachtig (19e eeuw) gebeurde dat ook in ijzer en staal. De Westlander was evenals de bok een lang, smal, laag schip met een platte bodem. Opvallend waren de flauw gebogen, sterk vallende stevens, met aan de boeg aan weerszijde van de voorsteven ‘wangen’. Dat gaf aan dit schip zijn karakteristieke uiterlijk. De westlander werd in verschillende maten gebouwd. Hij kon een lengte hebben van ca. 12 tot 18 meter en een inhoud tussen 12 en 30 ton. Het meest kwamen schepen van zo’n 17 ton voor. De grootste maat was te groot om er in het Westland goed mee te kunnen varen. Ze werden dan ook ingezet bij de vaart op ‘het Overmaas’ (de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden), West-Brabant, Noord-Limburg, enz.
De westlander had geen gangboorden. De luiken rustten op ‘steekleren’, dat zijn planken die aan de zijkanten van het ruim recht overeind werden gezet. Als er met dunne mest gevaren werd en er kans was dat die bij overhellen van het schip naar buiten zou lopen, werden de luiken met zes stevige, langsscheepse ‘spalklatten’ vastgezet. Zo bleef de kostbare lading in de boot.
De schepen waren op de achterplecht voorzien van een roefje, waarin meestal een kacheltje of fornuisje stond. Er was aan alle zijden een bank gemaakt. Ook was er een kooi ingebouwd waarin een of twee personen konden slapen. In het vooronder was een bergruimte voor zeilen, touwen en verf en meestal ook een kooi. Tot de uitrusting van de westlander hoorde vaak een watervaatje.
De westlander was voorzien van een grootzeil en een fok. Bij windstil weer kon een westlander geweegd worden. Daartoe waren in voor- en achterplecht weeggaten aangebracht. Een enkele maal werd de boot ook wel geroeid. De schipper van de westlander kon het roer bedienen vanuit de roef, of vanuit het stuurgat. Dat was een luik achter de roef, waardoor de schipper wat lager kon staan. En wat meer beschut tegen het weer.
De Westlandse westlanders kwamen van een aantal verschillende werven en werfjes, maar werden soms ook wel van ver ingekocht, onder andere in Friesland. Bijna elke plaats had wel een scheepsmaker, waar boten gebouwd of hersteld werden. De belangrijkste werven in het Westland en omgeving waren Van Waveren uit Monster, Van der Plas in Kwintsheul, Van Straten in Loosduinen en Van der Aar in diezelfde plaats. Buiten het Westland waren bekende werven: Boot te Leiderdorp en Van Beveren in Zoeterwoude. Zelden werd een tekening gebruikt bij de bouw van de schepen. Meestal werd de westlander in een schuur gebouwd, die dan als levensgrote ‘mal’ werd gebruikt. Men zei dan ook dat als bij de scheepsmaker de schuur verzakt was, hij een scheve boot afleverde!
In het begin van de jaren 20 (20e eeuw) werden een flink aantal westlanders gemotoriseerd. De Westlandse schippers hoorden tot de eersten die motors inbouwden. De stoommachine was niet geschikt voor dit type boot en kwam er dan ook niet in voor. De machine en de kolen zouden veel te veel laadruimte in beslag nemen. Een enkel schip werd met een van de eerste typen verbrandingsmotoren uitgerust. Maar de echte doorbraak kwam met de gloeikopmotor, die aanmerkelijk minder groot was. Deze motor werkte volgens het principe van de latere dieselmotor. Maar bij dit systeem was de compressie nog niet groot genoeg om de dieselolie te laten ontbranden. Daarom moest eerst een kop die op de cylinder zat heet gestookt worden met een brander (vandaar de naam gloeikopmotor). Was die kop heet genoeg, dan kon de motor gestart worden. Bij veel westlanders werd een dergelijke motor ingebouwd. In de jaren dertig kwam de dieselmotor sterk op. Veel gloeikopmotoren werden toen omgebouwd tot dieselmotor. Dat was een vrij simpele ingreep.
Het plaatsen van een motor in een westlander (zeilschip) was geen kleinigheid. Het betekende niet alleen dat het roefje van achter naar voor op het schip verhuisde om voor de motor plaats te maken. Vaak kreeg het schip een heel andere achtersteven omdat een zeilboot nu eenmaal niet voor schroefaandrijving gebouwd is. Veel schippers lieten dan ook (ijzeren) motorschepen bouwen: de Westlandse motorschuiten en ‘scherpstevens’. De overgang naar dit soort schepen ging snel; in de jaren dertig waren er nog maar enkele zeilende westlanders te vinden.
Doordat in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw het vervoer van de tuinbouwproducten steeds meer over de weg plaatsvond kreeg de kleine scheepsbouw het moeilijk en volgden er vele bedrijfssluitingen. Enkele blijvers richten hun activiteiten toen op de stalen kassenbouw en de bouw van kleine stalen bruggen om te overleven. In de jaren negentig kwam er langzaam maar zeker een herwaardering voor het traditionele typisch streekgebonden vrachtschip. Vele niet meer in gebruik zijnde Westlanders werden als het ware herontdekt en door enthousiaste nieuwe eigenaren van de ondergang gered en compleet gerestaureerd om weer in volle glorie in bedrijf te worden gesteld. Fraaie voorbeelden zijn te zien tijdens het Westlands bloemencorso waar vele oudgedienden fraai versierd met Westlandse producten de toon aangeven.
Vergunningstelsel
Elke eigenaar van een schuit moest vergunning van Delfland hebben om zijn wateren te mogen bevaren. Bij het Hoogheemraadschap bracht dit geld in het laatje, dat onder meer gebruikt werd voor het onderhoud van zijn bezittingen. Uit het archief van Delfland blijkt dat niet iedere schipper mocht varen waar hij maar wilde. Er stond omstreeks 1900 keurig in de vergunning vermeld voor welke wateren de papieren geldig waren. Bij de intrede van de motorschuit werden nog meer regels en bepalingen van kracht. Mede ter bescherming van de oevers mocht niet in elk water met een draaiende motor gevaren worden. Zo mocht er in de ‘grote’ Gantel tussen ’s-Gravenzande en Kwintsheul overal gedraaid worden. Aangekomen bij de scheepswerf van Pieter van de Plas, aan het eind van de Gantel bij Kwintsheul, was het toegestaan rechtsaf de Holle- en Langewatering en verder enerzijds richting Delft en anderzijds richting Vlaardingen te ‘stomen’. Daarentegen was elke schipper verplicht zijn ‘kar’ uit te schakelen indien hij aan het eind van genoemde Gantel linksaf de Hollewatering in wilde gaan richting Blauwebrug, Wennetjessloot en eventueel Loosduinen. Ook in de zogenoemde ‘kromme’ Gantel, het verlengde van de ‘grote’ Gantel, was draaien taboe. Zo waren er meer (vooral smalle) wateren waar uitsluitend geschoven en/of geboomd mocht worden. Bij geconstateerd misbruik kon een schipper rekenen op een forse boete. Schippers van kleinere vaartuigen gokten het wel eens om in ‘verboden’ wateren te draaien, maar meestal hield men zich aan de regels. Om alles controleerbaar te houden was elke motorschipper verplicht het hen toegewezen Delflandnummer (DL ‘cijfer’) zichtbaar te bevestigen. Het bordje met dat nummer was het bewijs dat men gerechtigd was met een bepaalde schuit te varen. Alles betreffende de (motor)schuit stond verder keurig vermeld in een rapport van de Scheepsmetingsdienst in Rotterdam.
Kwintsheul: Pieter van der Plas
Al in de tweede helft van de 17e eeuw was er een werf op de hoek van de Gantel en de Hollewatering en daarmee lijkt het de oudste werf die het Westland heeft gehad. Huijbert van Meurs is degene die deze werf dan runt. In 1711 wordt deze ‘Timmerragie, soo van Huijsinge, timmerloods, timmerwerf en alle tgeen daer op aert en nagelvast is staande’ door zijn weduwe Anna van Meurs-van Leeuwen en haar kinderen Jan en Maria verkocht aan Jan Pieterszn Olsthoorn. Dit was een succesvol zakenman die in Rotterdam en Poeldijk logementen in bezit had. Deze Jan doet de werf in 1719 kado aan zijn zoon, Jacob Janszn, als ‘huwelijks goet’. Daar zit overigens wel een ‘schultbrief’ van f. 700 aan vast t.b.v. Ary Pieterse van Meurs. Vier jaar later verkoopt Jacob de werf aan zijn neef, Jacob Jacobszn van der Knaap, die aan de overkant van de Gantel woont. Die had het tij mogelijk niet mee, want aan het einde van datzelfde jaar ging hij failliet en kon de boel alleen in de familie worden gehouden doordat zijn vader borg stond.
De scheepswerf is later in allerlei handen overgegaan, tot in 1851 het echtpaar Van der Plas – Machiele zich op de scheepswerf vestigde. Pieter van der Plas Sr. was scheepsbouwer en had in dat jaar de scheepsmakerij gekocht. Het scheepvaartverkeer was in die dagen voor het Westland erg belangrijk. Bijna alle vervoer van en naar de tuinderijen gebeurde met de schuit. Bovendien maakte Van der Plas ook de zogenaamde Westlanders, grote schuiten die voor de expediteurs de tuinbouwproducten naar de grote steden vervoerden.
Pieter Sr. stierf in 1884 op 80-jarige leeftijd. Daarvoor reeds had zijn zoon Cornelis de scheepmakerij van hem overgenomen. En na Cornelis was het diens zoon Pieter Cornelis die aan de Hollewatering de scheepswerf runde. Deze Pieter, aangeduid als P.C. van der Plas, maakte zich verdienstelijk voor de protestantse school aan de Heulweg in Wateringen, die mede dankzij financiële bijdragen van zijn oom was opgericht.
De crisistijd in de jaren 30 eisten zijn tol. De scheeps- makerij was niet meer lonend en in 1936 moest Pieter zijn werkzaamheden staken. Hij verhuisde naar Rijswijk om daar van zijn oude dag te genieten. Zijn bedrijf werd op 19 november 1937 verkocht aan tuinder J. Binnendijk, voor f. 4.500. Hij vermaakte de werf tot een tuinbouwbedrijf.
Hoewel de scheepswerf verdwenen is, is het woonhuis wat bij de werf hoorde nog steeds aanwezig (zie foto)
Wateringen: Scheepswerf Van der Kleij
De scheepstimmerwerf langs de Heulweg in Wateringen zou in het jaar 1750 al zijn gesticht, door een zekere Van der Spek. Uit het bevolkingsregister van 1829 blijkt dat op deze scheepstimmermanswerf de 42 jaar oude Phillipus van den Ende als scheepsmaker resideert. Als zijn knechten vinden wij vermeld: Ary Hooyer: 61 jaar oud, Hermanus Waardeloo: 31 jaar oud (eind 19e eeuw komen we deze familienaam ook tegen bij een kleine werf in Poeldijk) en Lourens van der Meer 25 jaar oud. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Joannes van den Ende, geboren 1816. Deze vertrok in april 1882 naar Naaldwijk.
De nieuwe scheepsbouwer was Arnoldus Bos, die in 1896 stierf. Na hem kwam een zekere K. van Rossum, maar deze was een eigenaar en stond niet ingeschreven in de bevolking van de gemeente Wateringen.
In 1909 kwam de werf weer in andere handen. Dit blijk uit een schrijven, waarin Jacoba Verbeek, weduwe van Anthonius Hersbach, verklaart dat een woonhuis, werf en timmerloodsen worden verhuurd aan Evert Cornelis van der Kleij, wiens vader al vele jaren knecht op de werf was.
De nieuwbakken scheepmaker huurde het geheel voor 286 gulden per jaar of f 5,50 per week. Evert vond de huurprijs blijkbaar heel schappelijk, hij ging het avontuur volgens de gegevens tenminste aan. De opmars van de tuinbouw werkte in Everts voordeel, het werd op de werf steeds drukker. Nieuwe tuindersschuitjes bouwen en het verrichten van allerlei reparaties vergden veel tijd. Dat de drukke jaren op de werf Evert van der Kleij niet hebben getrakteerd op windeieren, blijkt uit een hypotheek die in 1929 passeerde bij notaris G.F. Roosen te Monster. In dat jaar was het inzake huren voor hem gedaan. Scheepmaker Van der Kleij kocht de werf, compleet met loodsen, werkplaats en open grond voor 12.000 gulden. Alhoewel zoon Jan van der Kleij zijn vader vol goede moed opvolgde, liep het werk op de werf in de vijftiger jaren geleidelijk aan terug.
Het tijdperk van de ontsluiting der bedrijven had zijn intrede gedaan, het betekende meer auto’s en minder schuiten. Toen Jan van der Kleij er lucht van kreeg dat de Wateringse Vaart zou worden gedempt, diende hij in mei 1959 een bezwaarschrift in. Het mocht niet baten, de vaart ging toch dicht en de scheepswerf ging ter ziele. Daardoor werd de tweede generatie Van der Kleij tevens de laatste die als scheepmaker in de boeken is gekomen. Evert junior (generatie drie), thans woonachtig in Zevenbergen, nam met vader Jan in de zestiger jaren de ontmanteling van de werf voor zijn rekening. Momenteel is op de bewuste locatie aannemersbedrijf Eijgermans van Graafeijland gevestigd.
Poeldijk: A. Waardeloo
Een van de weinige scheepswerven die in het centrum van een dorp gevestigd was. Deze werf lag aan het haventje van Poeldijk, achter het toenmalige café De Zwaan van A.J. van Rest. Hier vond alleen onderhoud van schepen plaats, door A. Waardeloo, die dit beroep als bijbaan deed. Het geeft aan dat er niet zoveel activiteiten plaatsvonden. De werf heeft dan ook maar kort bestaan, van (ongeveer) 1890 tot 1917. Uitbreiding van de dorpskern zal hier mede debet aan zijn geweest.
Honselersdijk: Nico van Zeijl
Deze bestaande werf, gelegen aan de Pouwelslaan 1 in Honselersdijk, heeft zich altijd bezig gehouden met reparatie en onderhoud van schepen. Complete nieuwbouw vond er nooit plaats.
Op de plek van de latere werf stond in de 19e eeuw een boerderij van de familie Van der Klugt. Zij verkochten de boerderij in 1875 aan de familie Kok. Omdat de gebouwen en boerenhoeve in slechte staat verkeerden, liet de nieuwe eigenaar de boerderij afbreken en de vele hectaren grond verkavelen ten behoeve van tuinderijen gelegen langs de Nieuwe Vaart (Weg). In 1890 vestigde zich, op de plaats waar vroeger de boerderij stond, de scheepsmaker Maarten Rijgersberg.
Hij werd in de volksmond Maarten Blikkie genoemd, omdat hij dikwijls te dun plaatijzer voor het repareren van de tuinderschuiten gebruikte. Deze scheepswerf floreerde echter goed, vooral omdat er steeds meer schuiten nodig waren. In 1910 is zoon Gerard Rijgersberg verder gegaan met de werf. Bij het overlijden van Gerard heeft de knecht (Joop Hogervorst) de werkzaamheden doorgezet tot 1943. De vrouw van Gerard heeft de werf in dat jaar verkocht aan haar zwager, A.P. van Zeijl. In die laatste oorlogsjaren lagen de werkzaamheden echter stil.
Na de Tweede Wereldoorlog, in september 1945 is zoon Martien van Zeijl de werf gaan huren van zijn vader en startte de werkzaamheden weer op. In 1957 nam hij de werf van zijn vader over en vervolgens heeft hij de werf in 1990 verkocht aan zoon Nico van Zeijl, de huidige eigenaar. Vanwege milieuvereisten heeft Nico de onderhoudswerkzaamheden verzet naar de overkant van de Gantel, naar Poeldijks gebied. Het bedrijf richt zich op het onderhoud van jachtjes, maar het onderhoud van tuindersschuiten vormt nog steeds een belangrijk onderdeel van de werkzaamheden.
Poeldijk: Klaas Rijgersberg
De naam Rijgersberg komt vaker voor als scheepsmaker in de ‘Poeluk’. Naast bovengenoemde Maarten Blikkie en zijn opvolgers, waren er ook twee broers, Klaas en Adriaan, die ieder een scheepswerf bezaten. Hun opa was vermoedelijk een neef van genoemde Maarten.
Klaas en Adriaan Rijgersberg waren respectievelijk jongste en eennajongste kind (uit 4) van scheepsmaker Leonardus Rijgersberg. Klaas was geboren in 1897 en bezat sinds 1933 de werf die lag op de plek waar nu bouwmaterialenhandel De Zeeuw zit. Daarvóór had Klaas de werf aan de Wateringseweg, die hij in ’33 overdeed aan zijn broer.
Delen van de nieuw verworven scheepswerf zijn nog steeds zichtbaar: de oude loodsen staan op het terrein bij De Zeeuw. De twee (van de vier) noordelijke loodsen waren onderdeel van de werf, evenals het kleine golfplaten schuurtje dat er vóór staat (de grote loods rechts is 4 mei 2014 afgebrand).
De plek van de nieuwe scheepswerf had een beladen voorgeschiedenis, want de loodsen waren onderdeel van het failliet gegane Coverin (Coöperatieve Verduurzaamheids Inrichting), opgericht in 1918. Na het faillissement kwam het gehele Coverin-complex in handen van M. van Beveren uit Loosduinen. Deze verhuurde de hallen aan diverse personen Zo vestigde zich aan de Gantel niet alleen scheepsmaker Klaas Reijgersberg, maar ook bouwmaterialenhandel W. v.d. Valk en na zijn vroege dood de firma de Zeeuw. De pas opgerichte bloemenveiling heeft eveneens enkele jaren van de hallen gebruik gemaakt. Ook de handelaar in kunstmest en tuinbouwbenodigdheden Van Veldhoven had een gedeelte in gebruik.
Klaas Rijgersberg woonde in een huis dat toen op het erf, tussen de loods en de Gantel, stond. Een medewerker (mogelijk zijn oudste broer) woonde in het voorste deel van de meest noordelijke loods. In de jaren 70 is Klaas Rijgersberg gestopt met de werkzaamheden en heeft de werf met toebehoren verkocht aan buurman De Zeeuw.
Poeldijk: Adriaan (Aad) Rijgersberg
De jongere broer van Klaas Rijgersberg was Adriaan Rijgersberg, scheepsmaker en reparateur.
Een klein mannetje, dat aan de Gantel, vlakbij de tegenwoordige Zuidwijckweg een werf had. Dit was aan de Wateringseweg, achter kweker Matthijs Kester.
Rijgersberg heeft deze werf in 1933 overgenomen van zijn broer Klaas Rijgersberg. Opvallend was dat het niet alleen om onderhoud ging, maar ook om het maken van nieuwe schuiten. Adriaan was een man die van hard werken hield. Dat dat niet altijd slecht voor je gezondheid is bewijst Adriaan; hij is bijna 100 jaar geworden.
Toen het vrachtautovervoer steeds meer terrein won, liepen onderhoud en nieuwbouw van scheepjes langzaam terug. De zoons van Adriaan Rijgersberg zagen de bui hangen, verzetten de bakens en werden succesvol in andere zaken. In 1959 werd de laatste nieuwe schuit vanaf de werf aan de Gantel te water gelaten, in 1970 werd de werf opgeheven.
Honselersdijk: Krom
Achter de Prinsegracht/Amalia van Solmsstraat lag in vroeger jaren een scheepswerf. Op 4 mei 1839 verkocht grondeigenaar Marinus Pijnacker een stuk grond aan Leendert Verstoep, scheepsmaker uit Maassluis, en geboren in Ouderkerk aan den IJssel. Om er een nieuw huis te bouwen, maar vooral om er een scheepswerf te starten. Voor het betreffende perceel gold een recht van uitpad met een plank of brug over de vaart naar het tuintje aan de overzijde van de vaart, achter de Herberg (vanouds het Regthuis). Zodra het huis er stond ging Leendert er met zijn vrouw Adriana Nieuwland wonen, en er waren ook nog drie inwonenden. Dat waren de scheepstimmermansknechten Frans Vijftigschild (26 jaar) en Willem Kornelis van der Spek (18 jaar), en de oude dame Aaltje Holthof (82 jaar). Leendert Verstoep miste het vermogen om dit alles te betalen, dus ging hij forse leningen aan bij Marinus Pijnacker. Dat bleek bij het overlijden van Pijnacker in 1947. In de boedel stonden nog schulden open ter waarde van 5.200 gulden.
Een van de latere knechten was Arie Spanjerberg. Hij trouwde met de dochter van Leendert die – net als haar moeder – Adriana heette. Na het overlijden van Leendert Verstoep in 1873 nam Arie het bedrijf over. Toen Arie en zijn vrouw Adriana in 1886 vlak na elkaar kwamen te overlijden, verkochten de erfgenamen de werf in 1887 voor 5.300 gulden aan de Rotterdamse houthandel fa. Abraham van Stolk. De omschrijving van de werf was als volgt: ‘ruime werf, grote loodsen, scheepshellingen, alwaar de scheepmakerij sedert onheugelijke jaren met het beste succes wordt uitgeoefend’.
Jacob van Waveren werd de huurder van de werf. Aanvankelijk gingen de zaken goed voor Van Waveren. In 1895 wist hij de scheepswerf zelfs aan te kopen van de fa. Abraham van Stolk. Daarvoor had hij wel een grote lening nodig die hij kreeg van de Naaldwijkse tuinder Frank van den Andel. Lang heeft Van Waveren niet kunnen genieten van zijn bezit, want drie jaar later ging hij failliet en werd de werf door schuldeiser Van den Andel voor 5.200 gulden verkocht aan Jacob van Duijn.
Scheepsbouwer Gerrit Krom was de nieuwe huurder. Hij was geboren in 1866 te Westzaan en huwde in 1899 met de Monsterse scheepsmakersdochter Geertruijda Margaretha Nicolai. De werf maakte nieuwe schuiten, deed onderhoud, maar verhuurde ook schuiten. In de jaren 30 heeft deze werf als enige van de Westlandse werven veel geadverteerd in regionale bladen. Na het overlijden van Gerrit nam zijn zoon Klaas de werf over, maar door de overgang van de tuinders op andere transportmiddelen, zoals de vrachtauto, slonk de behoefte aan schuiten en was de scheepsmakerij grotendeels overbodig geworden. In de oorlogsjaren lag de werf al helemaal stil. Vlak na de oorlog is nog een poging ondernomen om een doorstart te maken, maar dat mocht niet baten. Niet veel later is de werf opgeheven.
Honselersdijk: Van der Helm
Dit kleine werfje was achteraan de Nieuwe Tuinen gevestigd, langs de Gantel. Het onderhoudswerk was slechts een bijverdienste. Verder weten we erg weinig van deze werf.
Monster: Gebroeders Bol – Van Waveren
In 1851 sticht Nic. van Straaten langs de Papelaan in Monster een scheepmakerij. In de 2e helft van die eeuw wordt de grond van de werf enkele keren verkocht, waaronder Leendert Spanjersberg, die in 1890 failliet gaat. Daarna komt de werf in 1892 in eigendom van de 29-jarige, in Loosdrecht geboren Matthijs (Thijs) van Waveren. Deze overlijdt in 1952 na een werkzaam leven op de werf. Tussentijds heeft jongste zoon Thijs de werf overgenomen (hij overlijdt in 1958) en vervolgens gaat het bedrijf in 1953 over naar diens 23-jarige zoon Mathijs van Waveren jr.
In de periode 1892 tot 1945 worden er op de werf ca 450 vaartuigen gebouwd, variërend van Westlanders, Haagse pramen tot tuinderschuiten. Tevens worden er schepen onderhouden en verbouwd. In de periode 1948 tot 2002 is de productie ca 220 vaartuigen waaronder de eerste casco’s van pleziervaartuigen en aluminium stuurhuizen voor grote mosselkotters. De grote casco’s werden over de weg naar hun bestemming getransporteerd. Door de tijd heen heeft het bedrijf zich steeds aangepast aan de veranderende economische omstandigheden en regelgeving zoals Arbo en milieu. Werden vroeger de 11 huidplaten van de schepen op ware grootte uitgeslagen op de spantenvloer; tegenwoordig worden de stalen rompen computer-gesneden als een groot bouwpakket aangeleverd en door de werfmedewerkers tot op de millimeter passend in elkaar gezet. Ook hiervoor is nog steeds vakmanschap nodig. In 2002 deed zich de mogelijkheid voor het bedrijf te verkopen en is het bedrijf in handen gekomen van Peter en Kees Bol.
Scheepswerf Van Waveren, nu Gebr. Bol, heeft een aantal langshellingen waar schepen en schuiten drooggezet kunnen worden. Naast winterberging en reparatie worden er in de scheepsbouwloods regelmatig nieuwe stalen en aluminium zeil- en motorjachten gebouwd tot een lengte van ca. 22 meter.
Van Waveren had heel wat exemplaren op zijn naam staan. Dat geldt voor zowel de zeilschuit, de (motor) Westlander als de tuindersschuit. Vanaf het moment dat de bouw van 12-tonners “en op” ten einde was, gooide Van Waveren het roer om en ging zich vooral bekommeren om de tuindersschuiten. Aanvankelijk werd er aan dit type schuiten slechts wat klein onderhoud gepleegd, zoals teren, verven of een kleine lekkage verhelpen. Aan het eind van de jaren vijftig kwam echter de motor op de tuindersschuiten in zwang. Dat bracht werk aan de winkel. Achterop de schuiten werden diesel-benzinemotoren gemonteerd, afgedekt met een stalen kapje. Daarop kwamen een naam en een verplicht Delflandnumme
De Lier: De Leede
Een van zonen van de Monsterse Van Waveren, Cor, wilde graag voor zichzelf beginnen en zag kansen in een scheepswerf in De Lier. In 1928 kocht hij grond aan de noordkant van de Lee, vlak langs de huidige Sportlaan (die er toen niet was), en bouwde een eenvoudige werf. Er zwerven meerdere namen rond van de scheepswerf, maar zeker was dat de naam ‘De Leede’ is gebruikt, getuige de foto’s.
Zoon Jan van Waveren raakte blind doordat hij bij het werk in de scheepsmakerij ijzerdeeltjes in zijn ogen had gekregen. Met zijn vrouw startte hij een winkel voor tabakswaren en radio’s Dit betekende dat de werf in anderen handen over ging: naar ene Van Wijk. In 1949 werd hier voor het eerst een kruiser gebouwd, in opdracht van dhr. De Groot. Toen er onvoldoende brood was te verdienen met scheepsreparaties, veranderde de functie van dit perceel. Later zat op dit terrein hovenier Asper en dáárna kwam er de Scouting.